Familie Helder op Reis: Jaartjeweg 2006 - 2007
In deze week blijven we op hoogte. De hele week bivakkeren we boven de 3000 meter. Ons record is een overnachting op het eiland Amantani op 3985 meter. Hoewel we niet echt hoogteziek worden hebben we toch last van de effecten van het verblijf op hoogte. We hebben allemaal (meestal niet tegelijk) hoofdpijn. Bij het minste of geringste klimmetje lopen we naar lucht te snakken. Bovendien is Wim verkouden en heeft een kuchje dat je hier bij veel mensen hoort. Maar we krijgen er ook heel wat moois voor terug. Helderblauwe luchten met felwitte wolken waarvan wij dachten dat ze alleen op ansichtkaarten kunnen bestaan. Eveneens felblauwe spiegelende bergmeren. Vriendelijke indianenstammen met felgekleurde kleding. Bruine en groene terrassenlandschappen en natuurlijk heel veel bergen. Kortom een week vol letterlijke en figuurlijke hoogtepunten.
Het verslag van vandaag is geschreven door Johan
We gaan vandaag beginnen met een tweedaagse tour op het Titicacameer, we worden om acht uur opgehaald met een busje voor het hotel. [Van onze gids krijgt Anneke een rode (kunst)roos: het is moederdag vandaag, en dat wordt ook hier groot gevierd. Er zijn veel extra stalletjes op straat die bloemen en dozen chocola verkopen.] Met dat busje pikken we eerst nog wat mensen bij andere hotels op. Daarna rijden we naar de haven en stappen we in de boot. We mogen van de gids eerst nog niet op het dak, pas na zijn uitleg. De gids vertelt ons dat het ’n half uur varen is naar de Uros-eilanden. Dat zijn eilanden die de Uros-indianen 500 jaar geleden van riet hebben gemaakt, zie ook het info-stukje. Zodra we bij de eilanden aankomen is er een betaalpost. Bij ons zit het bij de prijs inbegrepen, dus dat valt mee. Op de eilanden zijn er al gelijk 8 verkoopsters die je allemaal dingen van riet willen aansmeren. We krijgen eerst uitleg over het riet als we in een kring zitten, dan mogen we zelf wat over ’t eiland wandelen en wat souveniertjes kopen. Ik koop een bootje en Litty een hangertje met zonnetjes en minibootjes. Dan varen we met een van riet gemaakte boot naar een ander Uros-eiland.
Daar kijken we naar een viskwekerijtje en gaan verder richting Amantani. Vanaf het dak zien we nog een paar eenden met een blauwe snavel, meeuwen en andere eenden.
Na een paar uur komen we op Amantani aan waar we gaan lunchen, avondeten en ontbijten.
We rusten eerst even uit, en gaan dan lunchen. [We krijgen een soort groentensoep, en een bordje met verschillende soort aardappels, ook een oranje soort die wat zoetig smaakt, als een wortel.] Na de lunch gaan we naar de Pachapapa-tempel, de tempel van vader aarde. De tempel ligt op 4124 meter boven de zeespiegel. Bovenaan moet een soort luchtstroming zijn die je extra energie geeft. [Vanaf deze hoogte hebben we goed uitzicht, je kunt zelfs enkele bergtoppen van Bolivia zien, aan de overkant van het meer.]
Na de tempel bezocht te hebben en van de zonsondergang te hebben genoten dalen we weer naar 3985 meter waar onze gastfamilie woont.
Daar gaan we warm eten [weer een eenvoudige maaltijd met rijst en aardappel, wel lekker, en een kop muña-thee erbij] en krijgen we een traditioneel Amantani-gewaad aan voor het dansfeest. We gaan in het pikdonker naar het dorpshuis/school waar we gaan dansen.
Het dansen gaat op de Amantani-stijl en is erg vermoeiend. Het feest duurt ongeveer 1 uur en tegen die tijd is ook iedereen totaal uitgeteld. We gaan terug naar het huis en slapen dan op de keiharde bedden.
Dankzij de bewolking en de dikke stapel dekens hebben we het niet koud gehad vannacht – hier hadden we onze eigen slaapzak niet voor mee hoeven nemen. Al voor zevenen staan we op, en krijgen we een ontbijt geserveerd van een pannenkoek, een vers broodje en een kop muña-thee. Daarna wandelen we met onze gastvrouw naar de boot. Er komen ons allerlei mensen tegemoet die net met een boot zijn aangekomen, en nu hun boodschappenvrachtje naar boven sjouwen. Op de kade nemen we afscheid, en dan vertrekken we, een uurtje varen naar een volgend eiland, Taquile. Daar worden we afgezet, en lopen dan zelf over een mooi pad (wel eerst flink klimmen!) naar het dorpsplein aan de andere kant van het eiland. Hier dragen de mensen weer heel andere kleding dan op Amantani.
Op het dorpsplein is veel textiel te koop, we zien ook enkele mannen en vrouwen breien. Litty en Johan zien ook dat mannen bij wijze van groet uit een gebreid tasje wat coca-blaadjes uitwisselen. Bij een restaurant met mooi uitzicht over het meer krijgen we van onze gids nog uitgebreide uitleg over de gewoontes van dit eiland. Vrouwen maken de traditionele kleding voor hun man (muts, vestje, heupband en coca-tasje), en mannen maken op hun beurt de rokken, omslagdoeken e.d. voor hun vrouw (en ongetrouwde dochters). Ook kun je aan de kleding zien of iemand getrouwd is. Bij ons brood bestellen we een mok thee: muña-thee, mixto (muña/coca) of eucalyptus – dat laatste kiest Johan, hij wil wel eens proeven hoe die bladeren smaken waar de koala's van leven, hier ver vandaan.
Vanaf Taquile varen we in 3 uur terug naar Puno. Tijd om wat te rusten, of te kletsen. Aan het eind van de middag zijn we terug in ons hostal. Op Taquile en op de boot was het heerlijk zonnig en warm, maar nu wordt het weer flink fris – gauw lange broek en trui weer aan. Bij het naar bed gaan, zoeken de kinderen hun knuffels weer op (die waren niet mee naar de eilanden), maar Litty mist beertje Druppie (uit St Goar in Duitsland) – als Anneke bij de receptie gaat vragen, levert dat niets op, maar even later wordt er op de deur geklopt: Druppie was toch gevonden, en wordt nu alsnog gebracht! Geweldig, zulke mensen!
Na onze excursie naar het Titicacameer blijven we een extra dagje in Puno. Johan is erg moe, en blijft nog lekker op bed liggen als de anderen gaan ontbijten. Wim heeft bij de bakker naast ons hostal reuze-croissants gekocht, en we hebben boter (in deze kou kunnen we dat best buiten de koelkast goed houden) en hagelslag (een doosje mini-korrels uit Madrid), lekker!
’s Morgens maken de kinderen schoolwerk, Wim loopt buiten een rondje om wat op te warmen, en Anneke wast even wat ondergoed. Anneke loopt al 4 maanden met polsbandjes om, die we gekregen hebben van monniken in Laos en Thailand. In Lima was een eerste bandje versleten, hier in Puno verliest ze een tweede bandje. Ze heeft er nu nog eentje over. De anderen hebben hun bandjes al veel eerder afgedaan, maar Anneke wil ze blijven dragen tot ze volledig 'tot op de draad' versleten zijn.
Tegen een uur of 1 gaan we met z’n allen naar buiten. We lopen naar een parkje op een heuvel, met mooi uitzicht over het meer en twee glijbanen die tegen de helling zijn uitgeslepen in de rots. Daar eten we ons brood, en lopen dan terug naar ons hostal voor de rest van het schoolwerk. Wim loopt intussen naar het meer, en bezoekt daar een kleine tentoonstelling van opgezette vogels – keurig voorzien van naambordjes.
Als Litty en Johan al in bed liggen, komt iemand vertellen dat onze bus morgen twee uur vroeger zal vertrekken (help!, dat betekent dus al om half 6 ’s morgens!!!), omdat er stakingen en wegblokkades worden verwacht – als we later gaan, komen we waarschijnlijk de stad niet meer uit. Wim en Anneke gaan dan ook maar gauw naar bed.
Om kwart over 4 gaat de wekker, we hebben een eerste ontbijtje van een beker water en een muesli-reep, en om 5 uur staat de taxi klaar om ons naar het busstation te brengen. In de bus ontbijten we verder, met een broodje banaan. We reizen vandaag met een luxe toeristenbus naar Cusco. Dat betekent niet alleen een bus met mooie grote ramen en koffie, thee, Coca Cola en water onderweg, maar vooral ook dat de bus onderweg een aantal keren stopt bij toeristische attracties. Zo is deze reisdag eigenlijk een excursie-dag.
Als we Puno uitrijden, hebben we mooi zicht op de stad en op de zonsopgang boven het meer – een schitterend gezicht! We stijgen weer naar de zogenaamde Altiplano, de hoogvlakte op 4000 meter hoogte. De eerste stop is na anderhalf uur rijden, bij Pukara. Hier zijn de oudste ruïnes gevonden uit deze streek, dus van ver vóór de Inka’s. Eerst bezoeken we het plaatselijke museum (dat vandaag speciaal voor ons eerder open gaat – normaal komt de bus hier natuurlijk twee uur later). Er zijn mooie stenen beelden met menselijke figuren, onder andere iemand met een zogenaamd trofee-hoofd, en iemand die een baby ‘opeet’. Daarna lopen we naar de ruïnes zelf, een soort pyramide-structuur bij een schitterende grote rode rots. Als we teruglopen naar de bus, is daar in allerijl een toeristenmarktje ingericht met verschillende handwerk-kraampjes. Hier verkopen ze ook miniatuur-uitvoeringen van de aardewerk-stiertjes die je op verschillende huizen ziet: de stiertjes verwijzen naar Spanje, en moeten geluk brengen aan het huis en zijn bewoners.
Vervolgens rijden we verder over de hoogvlakte, naar een pas van 4335 meter hoog. Hier bij La Raya is onze tweede stop. Mooi uitzicht op besneeuwde bergtoppen, en ook hier zijn verkoopstalletjes en kun je (tegen betaling) op de foto bij de lokale bevolking met hun alpaca’s. Vanaf de pas dalen we naar Aquas Calientes, warmwaterbronnen waar een badencomplex is gebouwd tegen reumatische kwalen. Het ruikt hier naar anijs, dat groeit langs de berm. Vlak naast de weg zien we ook de veroorzaker van het warme water: een piepklein vulkaantje van misschien net 3 meter hoog. Vanaf hier rijden we door een mooie, groene vallei.
Om kwart over 11 zijn we al bij het lunch-adres, een ommuurde binnenplaats met twee alpaca’s, enkele stalletjes, een groep muzikanten en natuurlijk tafeltjes. We krijgen een buffet van Peruaans eten: rauwkost (biet, komkommer, sla en wortel), gebakken rijstkoekjes of schijfjes zoete aardappel, quinoa-soep, rijst met drie verschillende aardappel-curries en als toetje paprijst met een zoete paarse maïssaus en plakjes banaan. Met koffie en thee erbij een prima maaltijd – Litty en Johan genieten vooral van de tomaat die op verschillende schalen als garnering ligt, van stukjes kip uit de soep en natuurlijk van de banaan.
Even verderop stoppen we alweer, bij een klein toeristenmarktje waar alpaca’s rondlopen en een enkele lama – nu kunnen we ook goed het verschil zien tussen die twee. Een klein stukje verder komen we bij Raqchi, een indrukwekkende Inka-ruïne. Hier staat nog een enorm hoge muur overeind, van 12 meter hoog. Voor ons de eerste Inka-ruïne die we zien, de gids vertelt een en ander over de bouwtechniek: een basis van grote rotsblokken die zó uitgesneden zijn dat ze precies in elkaar passen, en daarboven adobe-stenen, die gemaakt zijn van een mengsel van o.a. aarde, riet en alpaca-vacht.
Naast het tempelcomplex is een indrukwekkende rij ronde voorraadschuurtjes. Bij het complex is ook weer veel verkoop van handwerkproducten. Als er geen handel is wordt er gewoon gewerkt aan het maken van nieuwe producten, bijvoorbeeld met een handweefgetouw. In deze streek dragen in ieder geval de mensen die met toeristen in aanmerking komen zelf ook mooie handgeweven kleding. Ook de zwarte hoeden zijn erg fraai en bieden een goede bescherming tegen de zon.
Na Raqchi rijden we zo’n anderhalf uur door, en komen dan bij onze laatste stop: het kerkje in Andahuaylillas. Dit kerkje wordt wel de ‘Sixtijnse kapel van Amerika’ genoemd, omdat de muren vol fresco’s zitten. Het is een Jezuïetenkerk uit de 16e/17e eeuw. Leuk detail is ook een afbeelding boven het altaar, van het lam van Christus in een zon, heilig symbool voor de Inka’s.
Om kwart over 4 zijn we in Cusco – onze bus vertrok vandaag 2 uur eerder dan gewoonlijk, maar we zijn slechts 3 kwartier eerder bij de eindbestemming – het vroege opstaan was geen pretje, maar we hebben wel extra veel tijd gehad om onderweg dingen te bekijken (en souvenirs te kopen…).
In de reisgids hebben we een hostal uitgekozen, en daar gaan we met een taxi naar toe. Het is een leuk, maar eenvoudig hostal – toch krijgen we hier wel een handdoek en wc-papier, die ‘luxe’ hebben we sinds Nazca niet meer gehad.
We beginnen de dag rustig met een ontbijtje in het hotel. Daar hoort nog een "Hollandse" verrassing bij, namelijk hagelslag. De hagelslag komt niet echt uit Nederland want we hebben hem gevonden in Madrid maar toch hebben we zo een soort Hollands broodje. Hierna volgt wat schoolwerk.
Voor de lunch wandelen we naar het centrale plein, dat hier (net als in alle steden) de ‘Plaza de Armas’ heet. Cusco ligt in een dal, en we moeten een stukje dalen om bij het plein te komen. Daar zijn allerlei verkopers van mutsen, ansichtkaarten en aquarellen, maar we kunnen er toch redelijk ongestoord op een bankje zitten, om van de omgeving te genieten. Aan het plein staat de kathedraalen ook nog een andere kerk. Wij bekijken ze vandaag alleen van de buitenkant.
Als we ons brood op hebben, gaan we naar het Inka-museum. Een mooi museum, met veel uitleg over enkele pre-Inka-culturen, over verschillen tussen het leven op verschillende hoogtes (hoog, erg hoog en super hoog), maar vooral over allerlei Inka-bouwwerken, huisraad (onder andere enkele gigantisch grote kruiken), en ook over de ontwikkeling ná de komst van de Spanjaarden. Op de binnenplaats zijn enkele mensen op traditionele wijze aan het weven.
12,3 km gewandeld, maximum hoogte 3845 m, stijging 265 m
Gisteren in het museum hebben we veel over de Inka’s gezien, maar we willen nu wel wat échte Inka-cultuur zien. Met een lokale bus rijden we naar Tambomachay, 7 kilometer buiten de stad. Hier zijn de restanten van een Inka-tempel die gewijd was aan het water, met waterkanaaltjes zijn hier enkele ‘watervallen’ gemaakt, of een ‘douche’.
Vanaf Tambomachay kijk je het dal in waar Cusco ligt – zo gaan wij lopend terug naar het centrum. Vlakbij Tambomachay is nog een ruïne, Puca Pucara – dit was waarschijnlijk zowel een buitenverblijf als een strategisch gelegen uitkijkpost. Vervolgens is er een schitterend wandelpad door de velden, langzaam heuvelafwaarts. Litty en Johan hebben allebei een aardewerk-fluitje gekocht, en maken ‘vrolijke mars-muziek’. Na een uur passeren we de ruïne van Laqo, waar als een soort grotten enkele ruimtes zijn uitgehakt in de rotsen. Hier moet je ook reliëf van een slang en een poema kunnen zien, maar dat herkennen wij niet.
Nog weer iets verder zijn de merkwaardige resten van Q’enko: eigenlijk een grote kalksteenrots vol gaten, die door de Inka’s bewerkt is met allerlei trappetjes en kamertjes. Er is een zigzag-geultje met twee ‘uitgangen’: hier werd door een priester lama-bloed ingegoten om de oogst te voorspellen, de ene uitgang beloofde een goede oogst, de andere was een slecht voorteken. Je kunt lekker over de rots klauteren, maar moet wel uitkijken dat je niet in een van de gaten valt, of je stoot aan de scherpe randen van de rots.
Vanaf Q’enko is het nog weer iets dalen naar Sacsayhuaman, een groot fort direct boven de stad. Hier zijn heel indrukwekkende muren van enorme rotsblokken, die er net uitzien als een Playmobil-kasteel. De muren zijn in een zigzagvorm gemaakt. Naar de reden daarvan gissen de archeologen. De een zegt dat de muur zo beter verdedigd kon worden, de ander dat de muren moeten lijken op de tanden van een poema. Heel Cusco was gebouwd in de vorm van een poema, en het fort vormt het hoofd van de poema. Vanaf dit fort dalen we via een steil paadje af naar de stad.
Vanuit Cusco vertrekken we voor een paar dagen naar de Heilige Vallei. Tijdens onze busreis vanaf Puno hadden we al een eind langs de Vilcanota-Urubamba-rivier gereden, een rivier die ontspringt in de Andes. Deze rivier stroomt langs Cusco richting Machu Picchu, door een schitterende vallei met enkele heilige Inka-plaatsen. Bij het plaatsje Urubamba in deze vallei is enkele jaren geleden door een Nederlandse vrouw een project opgezet voor Peruaanse straatkinderen. Bezoekers zijn van harte welkom, en kunnen logeren in een van de luxe bungalows op het terrein – alle inkomsten komen direct ten goede aan het project.
Een deel van onze bagage blijft achter in Cusco, en met de rest vertrekken we met een taxi naar het busstation. Onderweg biedt de taxi-chauffeur aan om ons het hele eind naar Urubamba te rijden, en al snel worden we het eens over de prijs – nauwelijks duurder dan met de lokale bus, en lekker comfortabel. Eerst rijden we nog een tijd door allerlei ‘buitenwijken’ van Cusco, maar als we eenmaal de stad echt uit zijn, wordt het heel leeg en rustig. Mooi verlaten berglandschap, met af en toe een kudde schapen of mensen die aardappels oogsten. Pas vlak bij Urubamba dalen we af naar de rivier. Vanaf het dorpje is het dan nog 4 kilometer omhoog, tot bij het project. Er staat een grote muur om het terrein, en de wachter vraagt eerst onze naam – dan mogen we binnenkomen. Het terrein straalt rust en vrede uit, een heel verschil met de wereld ‘buiten de poort’: alles in harmonie en veel bloemen. We worden hartelijk ontvangen door de twee Nederlandse beheerders. In de bungalows vinden we een boeket bloemen uit de tuin, een waterkoker met veel theezakjes en een schaal fruit – ook is er een open haard met houtvuur, wat een genot om hier enkele dagen te blijven!