Familie Helder op Reis: Jaartjeweg 2006 - 2007
We beginnen de week heerlijk ontspannen in de Heilige Vallei. Daar genieten we niet alleen van de schitterende natuur en indrukwekkende Inka-ruïnes, maar raken ook onder de indruk van het straatkinderenproject waar we verblijven.
Op zondag zijn er geen activiteiten op het project – een geschikte dag voor een lange dagtocht door de vallei. Na het ontbijt rijden we met een viertal andere Nederlanders mee naar het dorpje Chinchero, waar vandaag een gezellig marktje is in de open lucht. De anderen zijn met een gids in een eigen busje onderweg; wij reizen per taxi door naar het terrein van Moray. Hiervan hadden we in het Inka-museum in Cusco al een mooie maquette gezien. In de grond zijn grote ronde terrassen uitgegraven, akkertjes met naar beneden toe een steeds hogere temperatuur – wellicht om uit te testen op welke hoogte bepaalde gewassen het beste groeien, of (ook) een plek met religieuze functie. Van boven af is het een indrukwekkend gezicht, en je kunt ook helemaal naar beneden klimmen. Dat valt nog niet mee, want de ‘trapstenen’ die de Inka’s daarvoor in de muurtjes hebben aangebracht, liggen op grote afstand dus je moet best grote stappen nemen. Als je dit ziet, geloof je niet meer dat de Inka’s zulke kleine mensen waren. Johan bedenkt ook dat het geen lolletje moet zijn om van de onderste terrassen de oogst naar boven te sjouwen. Het terrein wordt trouwens nog steeds gebruikt als landbouwgrond, zodat je je goed kunt voorstellen hoe het geweest is.
We hebben een routebeschrijving meegekregen voor een wandeling vanaf Moray, en dat is werkelijk een schitterende tocht. Eerst loop je in 2 uur naar het dorpje Maras, een tocht over de heuvels, waarbij je vrijwel geen mens ziet. Al snel zien we Maras liggen, maar er ligt nog een flinke kloof tussen dus we moeten een eind omlopen. Vlak voor Maras stoppen we om brood te eten – hier passeren ons richting dorp vele volgeladen ezeltjes met droge maïsstengels op de rug, of ‘lege’ ezeltjes die een nieuw vrachtje gaan halen. Maras is een rustig dorpje met huizen van adobe – hier blijven we niet, want je kunt nog verder, naar de zoutterrassen van Salineras. Vanuit het dorp loopt een breed pad tussen agave-planten door, de vallei in. Ook hier zien we vrijwel niemand, wel krijgen we zicht op landbouwterrassen. We volgen een pad dat langzaam daalt langs de berghelling, een vrouw op een ezeltje bevestigt dat we op de goede weg zijn: ‘muy cerca, heel dichtbij’ zijn de zoutterrassen volgens haar, maar het duurt nog even voordat we ze echt in zicht krijgen.
En dat is dan ook wel weer een grote verrassing, want het zijn er gigantisch veel, veel meer dan we verwacht hadden. Het water dat hier uit de bergen stroomt, neemt zout mee uit de zoutachtige rotsen, en via allerlei bekkens wordt het water verdampt en blijft zout achter. Dit is zo’n beetje hetzelfde principe als bijvoorbeeld de zoutwinning langs de kust bij Bretagne, maar met al die terrassen langs de berghelling ziet het er toch weer heel anders uit. Door de lage zon (het is inmiddels laat in de middag) krijgen de bekkens ook verschillende kleurtjes, het is echt heel mooi om te zien. Je kunt ook zelf over de terrassen lopen, we kopen een zakje ‘Inka-zout’, en proeven ook wat van het zout dat overal op de grond ligt – écht zout!
Vanaf de zoutterrassen is het dan nog een eind dalen tot aan de rivier, daar moet een brug zijn en aan de overkant is de weg waar bussen rijden. Maar vlak voor de brug komt ons een taxi tegemoet, die ons voor 10 sol naar Urubamba wil brengen – wat een bof, zo komen we tegen half zes, dus ruim voor donker, terug bij onze bungalows. Daar steken we lekker weer de open haard aan, even een uurtje rust voordat we aan tafel gaan.
Het verslag van vandaag is geschreven door Johan
Na een relaxed ontbijt gaan we met een lokale bus naar het dertien kilometer verderop gelegen Ollantaytambo. Dat zijn ruïnes die nog niet klaar waren toen de Spanjolen binnen kwamen vallen. In het plaatsje zijn er al gelijk allemaal mensen die willen dat wij in hun restaurant komen zitten of al hun troep opkopen. Na even bij een beekje te hebben gezeten gaan we de ruïnes bekijken. Dit is ook weer inbegrepen bij het ‘boleto turístico de Cusco’. Ook hier is er iemand die je een rondleiding wil geven en een klein toeristenmarktje. De ruïnes zijn veel groter en indrukwekkender dan we hadden gedacht. We klimmen naar boven, Litty en ik vinden het veel te steil. Als we halverwege zijn gaan we een zijpad in waar je veel beter op de muurtjes kan klimmen. Ik ben een paar keer een doodlopende route ingegaan maar soms kan het ook wel. We komen bij de muren van het fort, er loopt ook een wandelpad veel verder de bergen in. We zijn nu bovenaan en lopen naar beneden, onderweg blijkt een pad naar links te gaan. Wij gaan dat pad in en lopen naar een nagebouwd huis. Daar gaan de trappen naar beneden, terug naar de moderne stad. Als we de uitgang passeren zoeken wij een colectivo terug naar Urubamba. [Een colectivo is een personenbusje dat een bepaalde route rijdt en onderweg overal mensen laat in- en uitstappen.] Als we in de colectivo stappen zitten er al 19 mensen in, later komt daar een 20e bij. Vanaf het plein nemen we een mototaxi terug naar “Ninos Del Arco Iris”. [In de eerste mototaxi gaan Litty en Johan samen op pad, ze weten waar we moeten zijn en hebben gepast geld bij zich; Wim en Anneke zoeken daarna voor zichzelf een tweede mototaxi op.]
We gaan lunchen achter het huisje en gaan dan naar het sportveld. Op het sportveld komen de armste kinderen uit de omgeving sporten. Het sporten begint om drie uur, ik sport het eerste uur mee. Het sporten begint met paardjerijden, meer lol dan sport. Daarna is het met twee kinderen een bal tussen de ruggen in een stuk meekrijgen. Alle kinderen laten hem minstens 3 keer vallen. Na het ballen is het de bedoeling dat de bal tussen twee hoofden blijft zitten. Dit kan echt niemand, de kinderen struikelen over het andere team. Aan het eind gaan we volleyballen, dat kan iedereen wel aardig. Om vier uur komen er andere kinderen die dan tot vijf gaan sporten. Ik vond een uur sporten wel genoeg, het tweede uur kijk ik samen met Litty, papa en mama toe, Litty sport überhaupt niet. Om vijf uur gaan we fikkie stoken. Het eten is heerlijk; lasagne. Dan gaan we de open haard weer aansteken, lekker warm. Om negen uur moeten we slapen.
[’s Middags hebben we ook een rondleiding gekregen over het projectterrein (zie ook www.kuychi.org). Alles is gemaakt met natuurlijke materialen uit deze streek, en ook zijn er veel kleuren gebruikt – het project heet niet voor niets ‘kinderen van de regenboog’. In het dagcentrum zijn verschillende opleidingslokalen (net praktijklokalen van een middelbare school, vindt Litty; hier worden beroepsopleidingen voor (jong)volwassenen gegeven), en we zien ook het familiehuis waar 17 kinderen wonen. Litty heeft een aantal vragen opgesteld voor de vrijwilligers, zie het interview.]
Bij de rondleiding over het terrein hadden we gisteren al de medische post gezien, met een modern ingerichte huisartsen- en tandartsenpraktijk. Hier komen mensen uit de wijde omgeving naar toe, die onvoldoende geld hebben om een reguliere arts te betalen. De artsen gaan ook regelmatig met een busje naar dorpjes in de vallei, bijvoorbeeld voor inentingen en tandartscontrole. Vanochtend mogen we met de tandarts mee naar twee schooltjes in de buurt. Daar krijgen alle kinderen een fluoride-behandeling. De eerste school is in Urubamba, hier begint een kleuterklas net aan een dansje op het plein. Daarna moeten de kinderen netjes in de rij voor de tandarts, dat is nog niet zo makkelijk – het lijkt wel of iedereen door elkaar loopt, zeker als er ook een stel kinderen uit een oudere groep binnenkomt voor de tandarts. Als alle kinderen geweest zijn, rijden we naar een schooltje een paar kilometer buiten het dorp, over onverharde weggetjes. De kinderen hebben hier net pauze, en krijgen allemaal een (droog) broodje in een plastic zakje: dat krijgen schoolkinderen van de regering. Sommigen hebben zelf ook nog een broodje of wat fruit bij zich.
Omdat de tandartsbehandeling bij deze school buiten plaats vindt, kunnen we even rustig rondkijken in het klaslokaal. De kleuters werken in kleurengroepjes, eigenlijk net als wij in Nederland gewend zijn. Er ligt lesmateriaal van de stichting Hope, en ook dat lijkt heel veel op de kleuterwerkbladen die Litty en Johan op school hadden – alleen zijn deze in het Spaans en Quechua. Op beide schooltjes was trouwens een groepje jonge Australische vrijwilligers bezig om kinderen Engels te leren. De oudere kinderen vinden het wel spannend, dat er nu ook Nederlandse bezoekers zijn, en poseren graag voor een foto. Als de tandarts klaar is, rijden we terug naar het projectterrein.
Hier genieten we nog een tijdje heerlijk van de rust bij onze bungalow. Litty en Johan spelen een partijtje korfbal bij de basketbal-paal. Daarvoor hebben ze eerst zelf een bal opgehaald bij de wachter aan de poort: "un pelota, por favor". Vanaf half twee komt een zestigtal kinderen het terrein op, voor een warme douche, een maaltijd en daarna Engelse les. Als ze de eerste keer op het project komen, hebben veel kinderen nog nooit een toilet of warme douche gezien, maar inmiddels lijkt het net een douche-beurt na de gymles: rápido, rápido, de volgende is aan de beurt! Sommige kinderen komen ook binnen met een zakje aardappels, als dank – ook de symbolische bijdrage voor het beroepsonderwijs wordt soms ‘in natura’ betaald. We blijven een tijdje kijken bij de kinderen, en dan komt een taxi ons ophalen. Deze brengt ons direct naar ons hostal in Cusco.
We gaan redelijk vroeg eten, en dan naar een dansvoorstelling in het Centro de Arte Nativo. Verschillende volksdansen in mooie traditionele kleding, met een groep muzikanten met allerlei bekende en minder bekende instrumenten. Niet echt spectaculair, maar toch wel heel aardig om te zien. In de pauze krijgen we een klein bekertje coca-thee aangeboden, en kunnen we ook nog rondkijken in een zaaltje met kostuums en instrumenten.
Vorige week hadden we al een zogenaamd Boleto Turístico gekocht, een combinatie-ticket voor 16 bezienswaardigheden in Cusco en de Heilige Vallei. Voor vandaag hebben een route uitgestippeld langs een viertal dingen in Cusco die we graag nog willen bezoeken. Johan had gisteravond last van buikpijn, en komt ’s morgens in pyjama ontbijten, maar dan knapt hij op en kunnen we toch gezamenlijk op stap. Eerst lopen we naar het Santa Catalina-klooster. Dit is nog echt in gebruik, maar er is ook een museum-deel. Natuurlijk veel schilderijen van heiligen, maar ook een leuke afbeelding van ‘de eerste stapjes van Jezus’, een zaal met mooi gekleurde fresco’s en een ‘kerststal-kist’. De kist staat nu opengeklapt, dan zie je allerlei tafereeltjes uit het oude en nieuwe testament – hoe langer we kijken, hoe meer leuke details we zien.
Onze route gaat verder via de Plaza de Armas – daar begint net een lange optocht van groepjes kleuters van verschillende scholen. Het is vandaag de dag van de kleuterschool (educacion inicial), duizenden kleuters zijn in schooluniformpje, school-trainingspak, verkleed als prinses of indiaan, met grote of kleine ballon, naar het centrum van Cusco gekomen om dit te vieren. Een schattig gezicht natuurlijk, al die kleintjes!
Het Museo de Arte Popular bestaat eigenlijk uit één zaal met volkskunst, maar die zaal staat wel heel vol met allerlei figuurtjes: afbeeldingen van beroepen, volksfeesten, een kerststal, klederdrachten enzovoorts, heel kleurrijk.
Vanaf dit museum lopen we verder naar een grote Inka-Ruïne middenin de stad, Qorikancha. De ruïne zelf is nu een grasveld met wat steenresten, daarbij is een ondergronds museumpje met wat vondsten. Weer een stukje verder komen we bij het grote standbeeld van Pachacutec, een Inka-strijder uit de 14e eeuw. Het standbeeld staat op een enorme ronde zuil, waar je in omhoog kunt klimmen. Het uitzicht is niet fantastisch, maar we ontdekken wel de ingang van een grote speeltuin aan de overkant – daar gaan we naar toe om brood te eten, en lekker van de hoge glijbanen te glijden.
’s Middags wandelen we terug naar het centrum, en regelen onderweg nog wat praktische zaken: onder andere insectenmiddel met veel DEET kopen, en informatie opvragen over tochten naar Machu Picchu.
We staan vandaag vroeg op, want we willen nog een dag genieten van ons 'boleto turístico'. We gaan zonder ontbijt de deur uit, nemen een taxi naar het busstation en zitten dan al om 8 uur in een bus naar Pisac. Pisac is de toegang tot de Heilige Vallei, vandaar kun je verder naar Urubamba en Machu Picchu, maar wij blijven vandaag in Pisac om daar Inka-ruïnes te bekijken. Het is 30 km, een uur rijden, eerst vanuit Cusco omhoog, langs Tambomachay, en dan bij Pisac weer flink dalen.
In Pisac stoppen we bij een bakker voor verse broodjes, lekkere broodstengels en wat drinken. Langs het marktje (met vooral veel toeristenkraampjes, maar ook enkele mensen die fruit of vlees verkopen) lopen we naar de asfaltweg aan de andere kant van het stadje, waar we een taxi nemen naar de ruïnes, die hoog boven de stad liggen. De taxirit moest (na enig onderhandelen) 8 soles kosten, maar we hebben alleen een briefje van 10 en de chauffeur heeft zo vroeg op de dag geen wisselgeld… het valt nog niet mee om iemand te vinden die wel wat losse soles op zak heeft, maar als dat gelukt is kunnen we rustig de ruïnes gaan bekijken.
Pisac is een fort tegen de heuvels, flink klimmen dus weer, met mooi uitzicht over de vallei. In een rotswand zijn vele graven uitgehakt (wel 6000, horen we een gids vertellen – dit is echt een grote stad geweest). We klimmen verder, komen op een doodlopend pad en gaan dan via een avontuurlijke route (van muurtje afspringen, tussen agaves door) terug naar de gewone wandelroute. Die wordt verderop ook best spannend, er is een tunnel in de rotswand! Zo komen we bij het belangrijkste deel van de opgraving, met resten van een tempel die vergelijkbaar zouden zijn met de Inka-bouwwerken in Machu Picchu. Het is ook wel heel indrukwekkend. De meeste toergroepen komen alleen hier, en gaan dan na 15 minuten terug naar de bus.
Wij hebben weinig zin de massa te volgen, en zeker als we een wegwijzer zien naar Pisac besluiten we om lopend terug te gaan naar het dorp. Het lijkt dichtbij, recht de heuvel af, maar het blijkt (natuurlijk) nog best een flinke wandeling. Het is wel heel mooi. Wim krijgt nog wel een ongelukje: als hij een zijpaadje inloopt, schiet er ineens een stuk van een grote cactus op hem af – vier grote stekels krijgt hij in zijn lijf, van zeker 5 cm lang. Er zitten een soort weerhaakjes aan, zodat we de stekels er niet gewoon uit kunnen trekken. Een stekel is dwars door een vinger geschoten, die kan Wim er helemaal doorheen trekken; de andere drie knippen we af – jodium erop en dan maar hopen dat het niet gaat zweren.
Gelukkig staan er verderop langs het pad niet veel cactussen meer. Het pad gaat door een kloof, met grote rotsblokken, echt schitterend, en dan langs landbouwterrassen omlaag tot in het centrum van Pisac. Met een propvolle bus gaan we terug, pas in de buitenwijken van Cusco komen er zitplaatsen vrij.
In Cusco willen we nog een aantal praktische zaken regelen voordat we morgen naar Manu vertrekken: backup maken van onze foto’s, treinkaartjes kopen voor de reis naar Machu Picchu en nog wat boodschappen doen, onder andere shirts met lange mouwen voor de kinderen en extra anti-mug met veel DEET. We eten ’s avonds op onze hotelkamer, en lopen dan naar het kantoor van Pantiacolla Tours voor een briefing over de trip naar Manu.
Er zijn deze week 19 deelnemers, dus de groep wordt gesplitst. Groep A bestaat uit degenen die een 5- of 7-daagse tour gaan doen; wij komen met 6 anderen in groep B voor de 9-daagse tour. Na nog wat laatste info gaan we, met een verrekijker van Pantiacolla en een uitgevallen wiebeltand van Johan, terug naar ons hotel – morgen vroeg op!
Het programma voor de tour naar Manu bevat veel vroege ochtendonderdelen, en deze eerste dag is wel het allerergst: al om kwart over 4, nog midden in de nacht, gaat de wekker. Vanaf 5 uur zouden we worden opgehaald, maar het is al over half 6 als een busje komt voorrijden. We halen nog enkele anderen op bij hun hotel, en rijden dan naar Pantiacolla waar de grote bus al staat te wachten. Twee grote tassen laten we achter bij Pantiacolla, de rest gaat op het dak van de bus, met een groot zeil er overheen.
Om kwart over 6 vertrekken we dan echt. We rijden eerst richting Puno, en stoppen even in het dorpje Oreposa (beroemd vanwege het lekkere brood, hoorden we al tijdens onze excursie-busrit vanaf Puno), om grote voorraden broodjes in te slaan. Volgens de gids blijft dit brood minstens 9 dagen goed, wie wil mag alvast een broodje proeven. Na Oreposa gaan we linksaf, een onverharde weg hoog de bergen in. Verlaten berglandschap, met af en toe wat akkertjes langs de hellingen. Ook rijden we door grote stukken eucalyptusbos. De eucalyptusboom komt uit Australië, maar is hier veel aangeplant omdat de lange rechte stammen goed bouwmateriaal (en brandhout) leveren. Nadeel is wel dat veel inheemse vegetatie door de eucalyptus verdreven is.
Om 8 uur staan we even stil voor een fotostop op het hoogste punt van de route, weer boven de 4000 meter, met mooi uitzicht op de gletsjer van de Ausengate. Een uur later stoppen we weer, bij de ruïnes van een pre-Inka-cultuur. Ze liggen gewoon in het land, je kunt er zó langs lopen. Hier zijn enkele ronde graanschuurtjes ( colca’s), en ook chullpa’s, grappig gevormde grafhuisjes. De cultuur hier is afkomstig van de bewoners rond het Titicaca-meer, daar zijn vlak bij Puno ook dergelijke chullpa’s gevonden – die hebben wij niet gezien, maar nu hier dus wel. De plek heet Ninamarca, blauw vuur, naar de blauwe gloed die zichtbaar wordt als goud of zilver dat lang onder de grond heeft gelegen, in aanraking komt met zuurstof – van al die schatten is hier nu natuurlijk niets meer te zien.
Om kwart voor tien stoppen we bij een restaurantje in Paucartambo aan de rivier die ook Paucartambo heet. Hier krijgen we een (laat) ontbijt van een broodje kaas, broodje jam, thee en koffie – lekker! Van een medereiziger leren we hoe je een voetbalshirtje kunt vouwen van een theezakje – dat had hij weer geleerd van een gids tijdens de Inka-trail. In het dorp kunnen we even de benen strekken – aan het eind van het dorp staat de bus weer op ons te wachten. Om 12 uur zijn we bij de zuidelijke toegang tot Nationaal Park Manu. Er is een monument voor Sven Ericsson, de bioloog/ingenieur die een halve eeuw geleden de weg heeft aangelegd vanaf Cusco.
We zijn hier in het nevelwoud (cloud forest). Als het niet zo bewolkt zou zijn, zou je vanaf hier mooi uitzicht hebben op de jungle onder ons. Nu zien we vooral wolken, condens van de warme lucht die opstijgt vanuit het dal. Hier groeien hele bijzondere planten.
Vanaf dit punt gaan we dalen. Het landschap verandert: veel varens en grote watervallen. Onderweg stoppen we voor een lunch: ieder krijgt een pakketje met een broodje ham/kaas, een kipkluifje, gekookt ei, en wat koekjes en snoepjes. Ook is er fruit, frisdrank en water – dat belooft veel goeds voor de rest van de reis.
’s Middags passeren we het punt waar twee maanden geleden de weg geheel was weggespoeld door zware regenval; nu wordt er flink aan de weg gewerkt. Onze chauffeur rijdt heel beheerst, en dat is maar goed ook want op veel plaatsen is de weg erg smal, als je rechts uit het raampje kijkt zie je alleen maar afgrond. Officieel is het 6 dagen per week eenrichtingsverkeer: op maandag, woensdag en vrijdag het park ín, en op dinsdag, donderdag en zaterdag het park úit, maar er zijn toch enkele tegenliggers. Het laatste stukje van de route mogen we lopen – het is wel een lange reisdag, maar op deze manier merk je dat nauwelijks.
We lopen naar een observatiehut waar goede kans moet zijn om de ‘ cock of the rock’ te zien; deze rotshaan is de nationale vogel van Peru. Helaas, de cock of the rock zien we niet. Op weg naar onze slaapplaats voor vannacht zien we wel een groep Kapucijnaapjes, het hangende nest van een oropendola-vogel (in een eenzame boom, zodat de apen de eieren niet kunnen roven), en een klein watervogeltje. Alle dieren, planten en vogels die we zien kunnen we aankruisen in een boekje van Pantiacolla.
Litty maakt daarin ook wat aantekeningen over de tour. Over vandaag schrijft ze: “Dag 1. Met de bus naar Lodge San Pedro. Mooie lodge; ik slaap bij W, J: A in en ander huisje. Er is een klamboe, die zit met touw aan het dak vast. ’s Avonds / ’s middags waren we bij Cock of the rock, maar die kwamen niet, wel een groep apen.”
Om half 7 is het eten klaar: groentensoep, rijst met forel en sla. Voor in de bus hadden de kinderen naast een Donald Duck en Katrien ook het boekje “Hoe overleef ik mijn vakantie in Engeland?” – daarmee proberen ze nu een Engels meisje (met een Nederlandse vriend) Nederlands te leren. Ze hebben grote lol, en beginnen zo zelf ook meer Engels te praten – fijn als ze zich een beetje zelfstandig kunnen redden want vanaf morgen hebben wij een volledig Engelstalige groep!
Litty’s samenvatting van vandaag: “ Cock of the rock weer niet. Eerst bus, dan boot. Lunch en slapen in Pantiacolla Lodge. Veel dieren. Late middagwandeling. Apen, holle boom, mieren en parkieten.”
Om 5 uur worden we gewekt, en lopen we weer naar de vogelobservatiehut. We zien één keer een cock of the rock langsvliegen, dan zie je wel goed hoe vreselijk rood die is, maar verder krijgen we de vogels niet te zien. Op weg terug naar de lodge zien we wel weer de groep Kapucijnapen. De koks hebben intussen een ontbijt klaargemaakt, met roerei en frietjes, maar er is ook brood en jam. Daarna snel de spullen inpakken, en dan om kwart voor 8 weer de bus in.
Vanuit de bus zien we een mooie vogel met blauwe kuif (blue crowned motmot). We dalen nog steeds, na een uur zijn we in het subtropisch regenwoud, we rijden door enkele dorpjes en zien plantages met yuca en met coca. Ook fladderen er enkel supergrote blauwe vlinders (blue morphus) langs de bus. Na 2 uur rijden stoppen we in het dorpje Pilcamota, waar we een kwartiertje kunnen rondwandelen. Naast de nieuwe brug over de rivier is nog een oude, ingestorte brug met enkele grote bijennesten, en de nieuwe brug zit vol grote spinnenwebben.
Om half 11 krijgen we zicht op de rivier Alto Madre de Dios, het is dan nog een half uurtje tot het dorp Atalaya, vanwaar we verder gaan varen. In Atalaya is een soort voorraadschuur van Pantiacolla, waar we allemaal een min of meer passend paar rubberlaarzen mogen uitzoeken – de paden in het regenwoud kunnen modderig zijn. Dan wordt de groep gesplitst, vanaf hier gaan groep A en groep B afzonderlijk verder. Onze gids heet Darwin, we hebben ook een eigen kok voor de groep en een stuurman en assistent stuurman.
Bij het wegvaren zien we een groepje felgekleurde vlinders langs de oever, later zien we veel vogels die we kunnen aankruisen in ons boekje: snowy egret (sneeuwreiger), reiger, zwarte gier enz. De Alto Madre de Dios is een snelstromende rivier, met veel erosie. Langs de oever zien we een roodbloeiende koraalboom, een soort riet (familie van de rietsuiker), en snelgroeiende cecropia’s (boom lijkt wel wat op papaya-boom). Na een tijdje varen komen we bij de Pantiacolla Lodge; hier zullen we vannacht slapen.
Er zijn bungalowtjes met twee kamers; zodra Johan de kamer inloopt ziet hij door het open raam een aapje in de boom, dat is een bruin Kapucijaapje en de gids legt uit dat je ook Tamarinde-aapjes hoort, en brulapen. “Hier zou ik wel vijf jaar willen blijven!” , roept Johan enthousiast, “hoewel, er is geen elektriciteit…”.
Na een uitgebreide lunch hebben we een uurtje rust, en dan gaan we wandelen. Rondom de lodge is een aantal trails uitgezet, maar eerst lopen we een stukje de andere kant op want Darwin heeft Tamarin-aapjes gehoord. Zelf zouden we ze waarschijnlijk niet ontdekt hebben, maar Darwin weet dat het saddleback-tamarins zijn. Het zijn heel kleine aapjes, die net als een eekhoorn door de bomen klimmen. Daarna volgen we een trail. In het begin staan nog wat fruitbomen (mango, limoen, sinaasappel) – 20 jaar geleden was dit de tuin van Darwins ouders, nu wordt het langzamerhand weer oerwoud.
Als we verder lopen, wijst Darwin van alles aan: een enorme kapokboom (ceiba) waar je tussen de wortels kunt staan, monkey comb (echt bruikbaar als haarborstel, door Litty getest), een doktersboom (boomsap helpt tegen parasieten in de voetzool), de zachte wortels van een wurgvijg (voelt als een knuffel). We zien een lange stoet trekmieren ‘army-ants’ (die in lange kolonne door het bos marcheren), een reuzegrote cobra-mier (gif als een cobra, maar in hele kleine hoeveelheden), een luidruchtige groep doodshoofdaapjes (dezelfde soort als bij de ingang in Apenheul), verse poep van brulapen en een groot termietennest. Na 2 uur zijn we terug bij de lodge. Tijd om te douchen, lezen, of het kikkerwerpspel (zoals we ook in Arequipa speelden in de tuin bij een restaurant, volgens onze Spaanse groepsgenoot is dit van oorsprong Spaans).
Bij de lodge zien we nog een grote, harige rups (welke vlinder zou dit worden?), en in een douche-gebouwtje zit een grote harige spin met gele pootjes (micala-spin). Als het donker wordt, voelt het wel een beetje klam maar het is niet koud. Om 7 uur gaan we eten, en daarna meteen naar bed – wat hebben we al veel gezien deze eerste twee dagen van de tour!